Uitbreiding Afrika Museum
20 maart 2007
Op 27 mei dit jaar is in het glooiende boslandschap van Berg en Dal, vlakbij Nijmegen, de nieuwe uitbreiding van het Afrika Museum geopend. Het ontwerp is in vele opzichten voorbeeldig. Het stelt zich terughoudend op ten aanzien van zowel de schitterende omgeving als het doel - het tentoonstellen van de cultuur van Afrika - en weet daarbij met redelijk beperkte financiële middelen de oudere gebouwen van het museum tot één geheel vol verassingen te smeden. Tegelijkertijd zijn het binnen- en het buitenmuseum beter op elkaar afgestemd.
De collectie is in de jaren vijftig bijeengebracht door missionarissen, die, na jaren lang het woord van God naar Afrika te hebben gebracht opeens tot inkeer kwamen en de zaak omdraaide door Afrika naar Nederland te brengen. De paters hebben het museum jaren geleden al overgedragen aan een seculiere, wetenschappelijke leiding, maar de missie om ons te informeren is er niet minder om geworden. Het museum ontvangt ongeveer 70.000 bezoekers per jaar. De collectie is wonderlijk en boeiend. Exotisch en bizar, nu eens eng, dan weer grappig en soms eenvoudigweg banaal - maar altijd herkenbaar, hoe vervreemdend ook.
Het zijn tenslotte bijzondere objecten die thuishoren in het dagelijks leven in Afrika en die de angsten en wensen van dat leven uitdrukken en vervullen. Daardoor is het Afrika Museum een instelling waar ook kinderen graag komen, al weten ze dat vaak pas na afloop. Dat is overigens ook één van de uitdagingen van het museum. Die kinderen. Hele groepen tegelijk.
Vanaf de parkeerplaats loopt men een helling af langs de lage, uit zandkleurige baksteen opgetrokken muren van de nieuwbouw, die hun eigenlijke hoogte kunstig weten te verbergen. Daarover zo meer. Vervolgens passeert men een klein, wit en grijsblauw geschilderd houten gebouw met een veranda waar tegenwoordig het museumcafé is gevestigd. Dit was de eerste uitbreiding van het museum dat oorspronkelijk in de vlak naast het terrein gelegen villa was gevestigd. Het houten gebouw heeft een koloniale uitstraling. Bij het café aangekomen draait men een kwartslag en ontvouwt het lommerrijke entreeterrein zich naar achteren. Langs de witte muren van het gedeelte uit 1958 waarin tot voor kort de hoofdingang was opgenomen, loopt men nu naar een lange witte bakstenen muur, die als scherm voor het achterliggend gebouw fungeert. In het scherm zitten twee rechthoekige openingen en een kleine nis, die zich op vriendelijke wijze om een boom heen vouwt. Hierachter bevindt zich de nieuwe entree.
Het scherm doet voor in vorm en functie sterk denken aan het beroemde scherm van Louis Barragán in de stoeterij van San Cristóbal in Mexico city van 1968. In het geval van het Afrikamuseum is de afscherming geplaatst op de grens van een hoogteverschil van een paar meter, iets waar goed gebruik van is gemaakt. Eenmaal erdoorheen gelopen komt men pardoes uit op een groot overdekt houten balkon, dat ruim uitzicht biedt op de schitterende collectie traditionele gebouwen uit Afrika, zonder dat men er direct heen kan. Hier kunnen de grote groepen kinderen zich vast verzamelen terwijl hun leiding de kaartjes en de eventuele rondleiding organiseert. Bij mijn eigen bezoek werd daar ook gretig gebruik van gemaakt. Leunend over de balustrade was een stel kinderen vast verhalen en grappen aan het verzinnen over de wonderlijke gebouwtjes die ze zagen liggen tegen de achtergrond van Nederlandse loofbossen en een diepe weide met grazende paarden.
De kleine entree ligt aan het uiteinde van het balkon, tegen de achterkant van de muur. De balie waar men bij binnenkomst direct op stuit, is de spil van de gehele machine. Op dit strategisch gekozen controlepunt begint en eindigt de route door het museum, maar het biedt zicht op de smalle museumwinkel, de trap naar de garderobe en toiletten beneden en op de ingang zelf, alledrie knus naast elkaar gelegen. Met name vanuit akoestisch oogpunt is het handig om de grotere groepen kinderen in eerste instantie buiten te accommoderen, zodat ze goed kunnen worden voorbereid op het eigenlijke museumbezoek.
De verbouwing bestaat eigenlijk uit een drietal noord-zuid gelegen gangen uitgevoerd in een eenvoudige stalen portaalconstructie met wit geschilderde I profielen als liggers en een in zwarte kozijnen gemonteerde glazen vliesgevel. De gangen sluiten dwars aan op de oudere bebouwing uit 1958. Tussen de gangen zijn de nieuwe met baksteen beklede en vrij autonoom ontworpen zalen aangesloten. Daartussen ontstaat weer een serie patio’s, waarvan de meest centraal gelegen patio overdekt is met een groot glazen zaagtanddak, gemonteerd op een onafhankelijke stalen constructie waaronder allerlei evenementen kunnen plaatsvinden en grote objecten kunnen worden tentoongesteld. Hier toont het museum zijn ware grootte en wordt duidelijk hoe kundig het verrassend grote volume van het gebouw in het talud is ingebed.
Vanuit de heldere organisatie over twee verdiepingen ontstaat een eenduidige route door het binnenmuseum, waardoor de bezoeker op vrij intuïtieve wijze een achtje door de etnografische collectie loopt alvorens uit te komen bij de entree van het buitenmuseum. De oudere en nieuwe zalen vloeien hierbij naadloos in elkaar over. De inrichting van de zalen is overwegend donker, bont en dramatisch ingericht en er wordt vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van theatraal kunstlicht. Dit komt de objecten en de concentratie van de bezoeker zeker ten goede. Net zoals in een casino is alle aandacht gericht op ‘waar het om gaat’ en dwaalt de blik van het ene bijzondere object naar het andere en zelden naar iets dat daarbuiten ligt. Wellicht toont zich hier ook de theaterachtergrond van de interieurarchitect Roel Schneemann.
Dat betekent overigens wel dat de uitdaging om daglicht in het museum te gebruiken alleen op specifieke plekken is aangegaan. Een voorbeeld hiervan is het nieuwe, in felrood uitgevoerde auditorium dat plaats biedt aan 150 mensen. Aan een van de wanden hangt een groot wandkleed met afbeeldingen over de heterogeniteit van de Afrikaanse cultuur, vervaardigd door het Textielmuseum in Tilburg. De wand achter het podium kan worden weggeschoven, zodat het landschap van het buitenmuseum betrokken wordt bij de ruimte binnen. Met behulp van een vergelijkbare constructie aan de zijkant kan het daglicht van boven de zaal in vallen.
Vanaf het buitenmuseum oogt de nieuwbouw terughoudend, bijna Miesiaans. De bakstenen muren zijn in een subtiel patroon gelegd, een soort dubbel kettingverband van drie strekken en een kop. De verticale voeg is teruggelegd in het vlak, terwijl de horizontale voeg juist op het vlak van de steen is afgesneden. Om de dakrand niet al te veel te laten opvallen en het geheel terug te brengen tot een serie gave volumes, is een zinken raamwerk voor de glazen puien langs de rand van de luifel geplaatst. Deze gelaagde combinatie van glas en zink valt goed samen met de eenvoudige massa van de bakstenen zalen, het auditorium en een werkplaats, die tezamen een rustige compositie van samengestelde volumes vormen. Kijkend naar het decoratieve enthousiasme en de geknede vormen van de Afrikaanse gebouwen, kan men zich gemakkelijk voorstellen hoe erg het zou zijn geweest als hier een architect aan de slag was gegaan met een speelse drang naar metafoor, naar het scheppen van gebouwen die de aandacht opeisen en naar referentie. Alles heeft z’n plaats. In dit museum spreekt Afrika zo veel mogelijk voor zichzelf en doet dat bijzonder welbespraakt.